Kienhuis Hoving

Nieuwsbrief
Omgevingsrecht en
Overheid - nr. 134

Bestuursrechter gaat besluiten inhoudelijker toetsen

Zoals het was
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 is zonder twijfel het signaleren waard. Met deze uitspraak in de hand zullen overheden zich nog meer moeten verdiepen in de essentie van de materie waarover zij besluiten en met méér empathie voor betrokken belangen, belanghebbenden zullen nog kritischer overheden bevragen op hun beweegredenen en rechters zullen méér dan voorheen van de inhoud van besluiten echt wat vinden. De werklast van allen die bij besluiten betrokken zijn, zal toenemen. Ik licht dit toe.

Altijd al diende een goed besluit genomen te worden overeenkomstig de beginselen van behoorlijk bestuur. Dat wil zeggen: zorgvuldig voorbereid (art. 3:2 Algemene wet bestuursrecht), conform het doel waarvoor de besluitbevoegdheid gegeven was (art. 3:3 Awb), waarbij alle betrokken belangen zijn meegenomen en afgewogen (art. 3:4 Awb). Zo’n besluit moet deugdelijk gemotiveerd zijn (art. 3:46 Awb).

In beroep werd jarenlang door de bestuursrechter de keuzevrijheid van de overheid (als die er was) gerespecteerd. Geheel in lijn met Montesquie’s opvatting over de driedeling van de staatsmacht (Trias Politica), was de rechter beducht om op de stoel van de overheid te gaan zitten. Hij toetste daarom ‘marginaal’. Alleen als sprake was van een zodanige onevenwichtigheid van de afweging van betrokken belangen dat moet worden geoordeeld dat het besluit niet in redelijkheid kon worden genomen, grijpt hij in.

Zoals het is
Met de uitspraak van 2 februari komt daar verandering in. De uitspraak ziet op de toepassing van artikel 3:4 Awb en is van belang voor alle besluiten die een overheid neemt. Bij de toetsing daarvan gaat het niet langer meer om de vraag of een discretionair besluit zodanig onevenwichtig is dat die in redelijkheid niet kon worden genomen. De nieuwe toets van de evenredigheid van een besluit houdt in dat de voor belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Daarbij gelden twee oriëntatiepunten: ‘(I) de aard en het gewicht van de bij het besluit betrokken belangen’ en ‘(II) de ingrijpendheid van het besluit en de mate waarin het fundamentele rechten van de belanghebbenden aantast.’ 

De bestuursrechter zal voortaan kijken naar (1) of het besluit geschikt is om het doel te bereiken, (2) of het een noodzakelijke maatregel is of dat met een minder vergaande maatregel kon worden volstaan en (3) of de maatregel in het concrete geval evenwichtig is. Het is niet altijd nodig dat alle drie de stappen worden gezet. Soms zullen bepaalde stappen al bij een eerdere toets zijn uitgevoerd. Soms is een stap gewoon niet relevant. Er komt een glijdende schaal aan intensiteit van deze toetsing, variërend van ‘terughoudend’ tot ‘vol’. De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn.

De uitspraak van de Raad van State kan hier worden geraadpleegd: 
uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RVS:2022:285
Kienhuis Hoving
Pantheon 25 | 7521 PR Enschede
Koningslaan 62 | 3583 GP Utrecht
t +31(0)88 480 40 00
e info@kienhuishoving.nl
www.kienhuishoving.nl